De geschiedenis van het konijn

Waar komen konijnen eigenlijk vandaan en waarom houden we ze als huisdier?

Waar het konijn vandaan komt is niet 100% met zekerheid te zeggen. Er zijn wel vermoedens, een aantal verschillende verhalen over waar ze vandaan komen.

Waar komen konijnen oorspronkelijk vandaan?
Men denkt dat de voorouders van de konijnen die wij nu kennen uit Azië komen. In Europa hebben ze zich vervolgens over grote gebieden verspreid. Er zijn sporen gevonden van konijnen die ongeveer een miljoen jaar geleden in heel Europa leefden, behalve in de meest noordelijke streken in Rusland.

Toen de temperatuur bleef dalen en de eerste ijstijd kwam, moest het konijn zich terugtrekken naar warmere gebieden. Zo kwamen de konijnen terecht op het Iberische schiereiland (tegenwoordig Spanje en Portugal). Rond het jaar 1100 v. Chr. bereikten de Foeniciërs (een volk afkomstig uit Libanon) het Iberische schiereiland en troffen daar in grote getallen konijnen aan. Men vond dat ze leken op de klipdas, een dier dat lijkt op konijnen maar korte oren heeft, en familie is van de olifant.

Eeuwen later, rond 250 jaar v Chr., als de Romeinen op het Iberische schiereiland aankomen, begint de verspreiding van het konijn pas echt. De Romeinen zetten de konijnen uit op eilanden in de Middelandse Zee en op verschillende andere plaatsen waar de Romeinen regeerden. Later begonnen de Romeinen konijnen te houden als voedseldier. Men hield ze in grote ommuurde tuinen, die bescherming boden tegen roofdieren, de natuurlijke vijanden van het konijn. Als men een konijn wilde eten werd het gevangen of geschoten. Deze konijnen waren natuurlijk nog niet echt huisdieren.

Pas in de Middeleeuwen werd het konijn een huisdier. Tegen die tijd werden konijnen door monniken gehouden, ook in ruime beschermde tuinen. Wanneer konijnen met een andere kleur werden geboren, bijvoorbeeld witte of gevlekte konijnen, werden deze door de monniken apart gehouden en werd ermee gefokt. Dit is het begin van het houden van het konijn als gedomesticeerde diersoort.

Later in de geschiedenis duiken konijnen steeds vaker op. Zo schilderde in 1530 Titian een schilderij met een wit konijntje er op. In de 2e helft van de 16e eeuw was er een geleerde, Scaliger, die het bestaan vermeldt van verschillende kleuren konijnen. Later, in de Gouden Eeuw, kwamen er volgens Anthony van Leeuwenhoek kruisingen tussen wilde konijnen en tamme, gekleurde (zwart, wit of gevlekte) voedsters voor. Deze dieren werden gefokt voor de slacht, ze waren namelijk zwaarder dan wilde konijnen, en de kleur van de vacht, wildkleur, zorgde dat ze gewilder waren dan tamme konijnen. Dit omdat men het liefst vlees van wildkleurige konijnen at.

Op schilderijen uit de 17e en 18e eeuw komen de eerste raskonijnen voor. De konijnen op de schilderijen lijken op de Hollander en op het Pooltje, dat het oudste bekende dwergras is.
In de 19e eeuw begon men pas echt met het fokken op rassen en kleurslagen. Fokkers haalden dieren met een opmerkelijke verandering in kleur, vorm of beharing tussen de dieren uit, en probeerden deze kenmerken vast te leggen en verder te fokken. Zo ontstonden er steeds meer verschillende rassen, en nog steeds ontstaan er op deze manier konijnenrassen.

Het konijn als gezelschapsdier is iets van de laatste jaren, pas sinds de jaren 80 begon dat populair te worden. Daarvoor werden ze wel door mensen gehouden, maar met name als voedseldier of voor de tentoonstellingsfok.